Hans Moolenburgh, zestig jaar arts, heeft een eigenzinnige visie op gezondheid. ‘Wij behandelen mensen alsof het een veestapel betreft.’
Zijn missie: mensen helpen zichzelf beter te maken. Hans Moolenburgh, arts sinds 1952. Regulier én alternatief onderzoekt hij op hun verdiensten, maar altijd vaart hij zijn eigen koers. Praktisch en helder verwoord. Bij zijn vijftigjarig jubileum als arts sprak Tijn Touber met hem. ‘Ik streef ernaar de omstandigheden zo te maken, dat de eigen genezing van mijn patiënten op gang komt. Dat vind ik schitterend!’
Hans Moolenburgh woont al sinds 1952 in hetzelfde huis. Onlangs kreeg het huis een prijs: voor de mooiste gevel van de stad Haarlem. Een andere prijs voor dezelfde locatie, die ook onderdak biedt aan de praktijk van Moolenburgh was niet minder verdiend geweest: voor de toewijding en het succes waarmee op die plaats al vijftig jaar mensen worden geholpen om ziekten te overwinnen en gezond te blijven.
De reden voor het succes van Moolenburgh ligt ongetwijfeld in zijn vermogen om alle gebieden van het leven – het fysieke, geestelijke en emotionele – met elkaar te verbinden. Zijn eigen leven is daarvan een voorbeeld. Hij is bloedserieus en bevlogen, maar barst net zo makkelijk uit in aanstekelijke lachsalvo’s. Hij is vriendelijk en invoelend, maar ook bereid om vertegenwoordigers van onzinnige vitaminepreparaten op de pijnbank te leggen. Het is duidelijk, dat hij is gewend om in het openbaar te spreken. Hij formuleert helder en weet complexe onderwerpen van ziekte en gezondheid begrijpelijk te maken.
Om te begrijpen vanuit welk perspectief Hans Moolenburgh denkt en werkt, gaan we eerst terug in de tijd. Moolenburgh: ‘De grondlegger van de hedendaagse geneeskunde is Louis Pasteur. Zijn redenering was als volgt: je hebt een bacterie; die veroorzaakt een ziekte; we moeten iets tegen die bacterie doen. Dat is – in een notendop – de visie van de moderne geneeskunde. Daarom hebben wij zo gigantisch veel ziekten en komen er steeds meer bij. Het is nauwelijks bij te houden. Drie van mijn zonen zijn arts. Soms noemen ze ziekten waarvan ik denk: waar heb je het over? Voor elke ziekte hebben wij een naam bedacht – meestal die van de ontdekker – en we proberen voor elke ziekte een afzonderlijk geneesmiddel te vinden. Hierdoor ontstaat een soort tunnelvisie. Je ziet alleen de ziekte en het specifieke geneesmiddel. Alles wat daarbuiten valt, is niet relevant.
Pasteur had een tijdgenoot met een heel andere visie, Claude Bernard. Bernard is de grondlegger van wat je de “terreingeneeskunde” zou kunnen noemen. Hij geloofde wel dat bacteriën ziekten veroorzaken, maar alleen als het “terrein” daarvoor gunstig is. Net als in een tuin: als er veel kalk in de bodem zit, groeien er madeliefjes. In vochtige hoeken groeit een vlier of een wilg. De omstandigheden bepalen de aanwezigheid van organismen, die in die omstandigheden nuttig werk kunnen doen. Zo kun je bacteriën zien als een soort vuilnismannen, die een vervuild terrein opruimen. Neem een longontsteking. Volgens de moderne geneeskunde komt dat door een pneumokok. De terreingeneeskunde zegt daarentegen: er was sprake van een verstoring van de werking van de longen en pneumokok is alleen maar een vuilnisman die dat probleem komt bestrijden. Een mesthoop brengt nu eenmaal ratten met zich mee. De terreingeneeskunde legt de nadruk op het schoonmaken van de persoon in kwestie. Wanneer je – zoals de moderne geneeskunde – slechts de bacterie doodt, zie je de longontsteking – of een andere aandoening – vaak binnen de kortste keren terugkeren.
Met één belangrijk verschil: de pneumokok is nu bestand tegen het gebruikte antibioticum. Wat we in feite doen, is een ziekte wegdrukken, waardoor er weer een nieuwe tevoorschijn komt, die we vervolgens ook weer wegdrukken. Artsen worden dus opgeleid in wat ik de medische verschuifkunde noem.
Je kunt dat op het ogenblik mooi zien aan het inentingenbeleid. Er is altijd een bepaalde hoeveelheid mensen per jaar die hersenvliesontsteking (meningitis) krijgt. Die ernstige ziekte wordt onder meer veroorzaakt door de bacteriën hemofilus influenca en door meningokokken A, B en C. Meningokok C was altijd de kleinste groep, totdat alle kinderen een aantal jaar geleden werden ingeënt tegen de hemofilus influenza. Toen die bacterie werd weggedrukt, zagen we plotseling een toename van hersenvliesontsteking veroorzaakt door de meningokok C. Nu moeten alle kinderen tegen meningokok C worden ingeënt. Ik durf te voorspellen, dat we over een jaar of drie een toename zien van de meningitis B. Dat is medische verschuifkunde!’
Moolenburgh heeft een grote kinderpraktijk en ziet dagelijks de gevolgen van het huidige inentingenbeleid: ‘Veel kinderen hebben vanaf de tweede of derde enting chronische klachten, zoals huidirritaties, hyperactiviteit of hoofdpijn. Kinderen worden bij twee maanden al ingeënt. Als het kind veertien maanden is, heeft het drie maal DKTP gehad, drie maal HIB en een maal BMR. Als je bedenkt dat een kind pas met anderhalf een goed werkend immuunsysteem heeft, enten wij veel te vroeg – en veel te veel. Bovendien zitten er alle mogelijke andere stoffen in de ampullen die niet zo lekker zijn, bijvoorbeeld iets wat op antivries lijkt. Ik heb een hele lijst van alles wat er in zit.’
Moolenburgh werkt met middelen – ontdekt door de homeopathische arts Tinus Smits – die het schadelijke effect van de entingen neutraliseren. ‘Na zo’n ontgiftingskuur – die vooral voor DKTP van belang is – zeggen ouders vaak: “Dokter, ik heb een heel ander kind gekregen”. We moeten goed kijken wat nodig is. Waarom moet je een jongetje inenten tegen rode hond?’ Moolenburgh valt haast van zijn stoel van het lachen.
‘Zijn we bang dat hij binnenkort zwanger wordt – want dan kun je er last van krijgen?’
Dan weer serieus: ‘Ik ben vóór polio-enting, dat is een rotziekte. Ik ben vóór tetanus, als je dat krijgt, ga je dood. Difterie is er niet meer. De kinkhoestenting vind ik erger dan de kinkhoest. Je moet zorgen, dat je baby geen kinkhoest krijgt, maar een kind dat borstvoeding krijgt, zal die ziekte niet snel krijgen. Bof is alleen gevaarlijk voor jongens in de puberteit, dus moet je dat pas enten als een jongen dertien jaar is en nog geen bof heeft gehad. De mazelen is gemener geworden. Als mensen die inenting willen geven, moet dat maar. Maar als mensen dan alleen een mazelenenting willen, krijgen ze te horen dat dat niet kan. Het is “economisch onverantwoord”. Dat noem ik veeartsenijkunde. Wij behandelen mensen alsof het een veestapel betreft.’
Het is opvallend hoe gemakkelijk Moolenburgh zich heen en weer beweegt tussen verschillende – voor menig arts tegenstrijdige – werelden. Alternatief, orthodox, homeopathisch, spiritueel, chemisch, psychologisch, hypermodern en oeroud: hij heeft overal kennis van genomen en test het simpelweg op zijn verdiensten. Als het werkt, werkt het en wordt het toegevoegd aan het arsenaal. Om de terreingeneeskunde te beoefenen, maakt hij gebruik van een oeroud schema, dat van de vier elementen aarde, water, lucht en vuur. ‘Dat klinkt misschien wat mystiek, maar dat is het niet.
Aarde staat voor het vaste, water voor het vloeibare, lucht voor het vluchtige en vuur voor het stralende. Ik kijk bij een patiënt allereerst naar het vaste, de voeding dus. Over het algemeen is die bar en boos. Om te begrijpen wat gezond voedsel is, moeten we kijken hoe voedsel ontstaat. Het eerste voedsel ontstaat uit koolzuurgas, water en zonlicht. Die drie worden in het groene blad omgezet in suikers. Die suikers worden door het plantenlichaam vervoerd en vervolgens omgezet in eiwitten, vetten en vitaminen. Vitaal voedsel is voedsel dat zo dicht mogelijk bij de originele bron zit. Daarom is het van belang, dat we rauwe delen van de verse plant binnenkrijgen. Je zou kunnen zeggen, dat daar het meeste zonlicht in zit. Tegenwoordig kunnen we dat meten met Kirlian-fotografie. Als je een vers blad onder de lens legt, dan zie je dat het een enorme hoeveelheid licht uitstraalt. Na drie dagen doet het dat niet meer. Bij rauwe melk zie je dat ook. Gepasteuriseerde melk straalt veel minder. Hoe verder je van de bron af komt, hoe zwakker het voedsel wordt. Een dier eten, is tweedehands voeding eten. Als het dier geen planteneter, maar een vleeseter is, is het voedsel al derdehands. Een varken is bijvoorbeeld een roofdier. Mensen die veel varkensvlees eten, zitten aan het eind van de voedselketen. In die voeding zit niet alleen geen kracht, maar bovendien een hele hoop gifstoffen die wij in ons lichaam opslaan. Dat bleek tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen in Europa de hongersnood uitbrak. De Denen besloten massaal hun varkens te slachten en graan te verbouwen. Ze bleven relatief gezond. Zelfs de Spaanse griep had weinig greep op hen. De Duitsers daarentegen gingen meer varkens fokken om de troepen te bevoorraden. De Spaanse griep heeft vreselijk huis gehouden en er ontstond bovendien op grote schaal kanker.’
Moolenburgh verbaast zich erover hoe weinig belang de gevestigde geneeskunde nog steeds aan goede voeding hecht: ‘Het allerergste is junkfood met kunstmatige kleur- en smaakstoffen – waarvan zoveel kinderen ziek worden – en witte suiker. De Amerikaanse artsen Cleve en Campbell hebben een groot onderzoek gedaan naar witte suiker. Zij noemen het ‘pure white and deadly’. Wij kunnen witte suiker niet goed verwerken, het geeft een schok aan de pancreas en er ontstaan allerlei ziekten. Wij zijn een gekonfijte maatschappij: de hoeveelheid suiker die hier wordt gegeten, is verschrikkelijk.
Ik maak me ook grote zorgen over de genetische manipulatie van voedsel. We hebben daarmee iets losgelaten waarvan het eind nog niet in zicht is. Ik heb de eerste allergieën al gezien bij een kind dat regelmatig soja van de supermarkt at. Toen ze overschakelde op soja van het reformhuis verdwenen de klachten. Maar ze doen ook iets geks. Soja wordt genetisch gemanipuleerd om het bestand te maken tegen de steeds grotere hoeveelheden bestrijdingsmiddelen. Wat ze erin hebben gebouwd, is een gen van het agrobacterium tumofaciens – een parasiet die bij planten kanker veroorzaakt – en een gen uit het bloemkoolmozaiekvirus, dat lijkt op het menselijk hepatitis B-virus. Dan denk ik bij mezelf: ben je dan nooit eens bang voor wat je doet? Maar ja, het gaat om groot geld. Een plant kun je niet patenteren. Als je hem genetisch manipuleert, kan dat wel.’
Na de voedingspatronen van zijn patiënten te hebben onderzocht, kijkt Moolenburgh naar de vochthuishouding. Volgens hem is de kwaliteit van het Nederlandse drinkwater niet best. ‘Daar kwam ik voor het eerst achter, toen ik bij een patiënt op bezoek ging die bij de waterleiding werkt. Ik zag een aantal flessen Spa blauw staan. Hij dronk geen kraanwater omdat hij – zoals hij het zelf zei – “het zelf maakt en weet wat er in zit”. Ik ben het water gaan meten en geef hem gelijk. Niets ten nadele van de waterleiding. Ze doen hun uiterste best, maar het is ondoenlijk om alle rotzooi die wij in het water lozen eruit te halen. Af en toe zit de Rijn vol radioactiviteit of andere gifstoffen. Ik raad mensen dus aan schoon water te drinken. Spa blauw is uitstekend. Voldoende water is essentieel. Ten eerste omdat het ons lichaam schoonspoelt. Vandaar dat er zo min mogelijk mineralen en dergelijke in dat water moet zitten. Ten tweede geeft water direct energie. Ons lichaam is een soort hydro-elektrische centrale. Wanneer water goed stroomt, krijg je energie. Sommige mensen denken dat ze veel drinken als ze liters thee of koffie drinken. Maar dat is niet hetzelfde als water. Om nog maar te zwijgen over cola. Mensen die veel van dat soort producten drinken, zijn innerlijk verdroogd. Die kun je alleen beter maken door ze zes tot acht glazen Spa blauw per dag te laten drinken. Ik heb een heleboel patiënten hierdoor zien opknappen.
Dan de lucht. Er is nu eenmaal veel luchtverontreiniging. Daaraan kan je niet zoveel doen. Maar het probleem wordt onnodig groter doordat mensen slecht ademen. Ik stuur patiënten vaak naar een fysiotherapeut of yogaleraar om goed te leren ademen. Dan krijgen ze meer energie. Op die manier heb ik ook veel mensen kunnen genezen.
En ten slotte het vuur, de straling. Elektromagnetische vervuiling is een zwaar onderschat onderwerp. Ik krijg hier mensen die een gigantische elektrische overlast hebben. Dat is erg gevaarlijk. Onze celmembranen hebben namelijk een bepaalde lading, die tegenovergesteld is aan de lading van het protoplasma van de cel. Als dat evenwicht wordt verstoord, worden de cellen als het ware ontladen. Ze worden poreuzer, waardoor allerlei schadelijke stoffen kunnen binnenkomen. Op die manier kan elektromagnetische vervuiling mensen ziek maken.’
Artseneed van de KNMG en de VSNU van 2003
“Ik zweer/beloof dat ik de geneeskunst zo goed als ik kan zal uitoefenen ten dienste van mijn medemens. Ik zal zorgen voor zieken, gezondheid bevorderen en lijden verlichten.Ik stel het belang van de patiënt voorop en eerbiedig zijn opvattingen. Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten. Ik zal geheim houden wat mij is toevertrouwd.
Ik zal de geneeskundige kennis van mijzelf en anderen bevorderen. Ik erken de grenzen van mijn mogelijkheden. Ik zal mij open en toetsbaar opstellen, en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving. Ik zal de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gezondheidszorg bevorderen.
Ik maak geen misbruik van mijn medische kennis, ook niet onder druk. Ik zal zo het beroep van arts in ere houden.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig
of
Dat beloof ik.”Einde deel 1.